Op de rand van de dood neemt Lieke Marsman de lezer overtuigend mee in haar ‘bekeringen’
Wie bepaalt wat ‘zinloos lijden’ is? En hoe kan een overtuigd atheïst gaan geloven in God? In haar bundel essays en dagboekfragmenten Op een andere planeet kunnen ze me redden schoffelt Lieke Marsman clichés overhoop en betuigt ze haar geloof in ‘misschiens’.
Of het vrij onopvallende witte autootje me anders ook opgevallen was, vroeg ik me af. Nu bleven mijn ogen kleven aan de oranje letters, die op portier en achterklep ‘Kwaliteit van leven’ spelden. De auto stond voor het ziekenhuis geparkeerd. Als ik niet net de bundel van Lieke Marsman had gelezen was ik er zo aan voorbijgelopen. Maar door het recent verschenen Op een andere planeet kunnen ze me redden keek ik ineens anders naar die drie woorden.
Lieke Marsman (1990), oud-Dichter des Vaderlands, heeft een zeldzame vorm van kanker. Ze schreef er in 2018 Deze scan duurt vijf minuten over. In dat boekje, pamflet en poëzie ineen, vertaalde eenzaamheid zich in woede over maatschappelijke kwesties, een manier om de angst beheersbaar te houden. Ze eindigde destijds voorzichtig hoopvol.
Maar de kanker kwam terug, onverbiddelijk en zonder kans op genezing. Wat die boodschap met Marsman deed, vormt het vertrekpunt van Op een andere planeet kunnen ze me redden, een bundel met essays en dagboekfragmenten. Dat een stellig atheïst op zo’n moment in God kan gaan geloven, dat een filosoof ideeën over buitenaards leven aannemelijk vindt – het klinkt onwaarschijnlijk. Maar Marsman neemt de lezer overtuigend mee in wat ze haar bekeringen noemt.
Zachte randen
De eerste daarvan begon met een mislukt weekendje weg met haar geliefde. In een coronazomer, als ze in de clinch ligt met het ziekenhuis over haar behandeling. Al wandelend door zompige Veluwse modder is daar ineens het gevoel dat het rauwe verdriet ‘zachte randen’ krijgt, schrijft Marsman: ‘Het was alsof de wereld op dat moment mijn wanhoop beantwoordde. Door er te zijn. (…) Als een soort vriend.’
Voor wat dat gevoel precies is, is het lastig woorden te vinden. Tot ze de Amerikaanse dichter Christian Wiman leest, die zelf ook kanker kreeg. Zijn werk helpt haar inzien dat oude inzichten en ideeën, vaak ontleend aan de wetenschap, niet ‘toereikend’ zijn om ervaringen als deze te beschrijven, een ervaring die voor Marsman ‘alles’ was. In het zicht van de dood is rationaliteit ‘een poreus en arrogant bouwsel’ geworden, zo merkt ze.
Wie schrijft over leven en dood, essayeert op het scherp van de snede. In Marsmans stukken is naast verdriet, wanhoop en woede een minstens zo grote levenskracht voelbaar. Ze weigert zich te conformeren aan de heersende gedachte dat ‘zinloos lijden’ aan het eind van een leven koste wat kost voorkomen moet worden. ‘Omdat mijn kwaliteit van leven niet wordt bepaald door de afwezigheid van lijden maar door de aanwezigheid van hoop.’
Een denken dat ontroert
Daarmee morrelt ze aan ideeën over zingeving. Ze stelt vragen als ‘wanneer heeft een behandeling zin?’ ‘Wie bepaalt wat kwaliteit van leven is?’ Of ‘wat betekent het om je te verzoenen met het idee dat de dood bij het leven hoort?’
Veelgehoorde clichés bij het beantwoorden daarvan schoffelt ze ferm ondersteboven: ‘mijn dood is voor mijn leven geen onderdeel, maar een uiterste. Hij hoort er níet bij.’ In dat licht is het volkomen begrijpelijk om een arm te laten amputeren – nauwelijks een paar weken na die operatie zat ze in 2022 bij Zomergasten – want: wat heb je als je dood bent aan twee armen, als je langer zou kunnen leven met één arm minder?
Marsmans essays, die zich ook richten op de macht van big pharma, op medische keuzes die nogal eens door geld lijken te zijn ingegeven, die onthutsende inkijkjes in de behandelkamer bieden, dwingen je naar het puntje van de stoel. Door fascinerende verbanden te leggen en door het scherpe redeneren, dat andere denkers en schrijvers kritisch en origineel incorporeert. Het is een denken dat ontroert, dat nooit te zwaar wordt, ook doordat er ruimte blijft voor humor: als Marsman zich nogal apathisch voelt door een nieuw medicijn, zegt ze droogjes: ‘Ik zou nu heel goed binnen een middelgrote organisatie inzetbaar zijn.’
Buitenaards leven
Cruciaal in haar stukken is het woord ‘misschien’. Want het gaat er niet om dat we zeker weten dat God bestaat; de mogelijkheid dat dat zo zou kunnen zijn, is genoeg. Met de negentiende-eeuwse denker William James schrijft Marsman: er is nog zoveel dat we niet weten, en juist dat maakt het leven de moeite waard. Het idee dat God misschien bestaat, staat in haar denken op één lijn met het idee dat er misschien een behandeling bestaat die haar kanker kan genezen.
En zo leidt ze de lezer via omwegen als alledaagse fantasieën over wat ze zou doen als ze geen kanker had, uiteindelijk met vaste hand naar haar ‘tweede bekering’. Een die ze met meer schroom bekent omdat ‘hoongelach’ op de loer ligt, maar waarover ze met onstuitbare levenslust vertelt: het ontluikende geloof in de mogelijkheid van buitenaards leven, in het bestaan van een bewustzijn buiten het lichaam of zelfs na de dood. Want dat biedt hoop. En ook: een kans om even over de rand van het leven te kijken.
Ook nu eindigt Marsman niet in mineur. Haar aanstekelijke nieuwsgierigheid prikkelt om buiten de lijnen te denken, om kwaliteit van leven te zien als een geloof in misschiens. ‘Het leven is mooi, maar alleen zolang je iedere dag bereid blijft al je ideeën over hoe de wereld in elkaar zit overboord te gooien.’
Lieke Marsman
Op een andere planeet kunnen ze me redden
Pluim;
200 blz. € 24,99