interview
Dichter Lieke Marsman: ‘Ik voel geen berusting bij mijn naderende dood’

In haar nieuwe boek beschrijft dichter Lieke Marsman, die kraakbeenkanker heeft, hoe de dood haar op de hielen zit. Het veranderde haar wereldbeeld: de ‘doorgewinterde atheïst’ raakte geïnteresseerd in God en ufo’s, in kwantummechanica en christelijke denkers.
‘Ik haal er geen enkel plezier uit om te praten over mijn ziekte en de dood’, benadrukt ze bij aanvang van dit interview, bij wijze van disclaimer. Ze praat erover omdat ze wil dat mensen haar boek lezen, ze schrijft erover omdat ze er iets over te zeggen heeft. ‘Ik schrijf over wat me bezighoudt, ik praat erover tegen wil en dank.’
Lieke Marsman (34) groeide op in Zaltbommel als dochter van een kinderpsycholoog en een leraar Nederlands. Ze studeerde filosofie aan de Universiteit van Amsterdam en debuteerde op haar 20ste met de dichtbundel Wat ik mijzelf graag voorhoud, waarmee ze direct drie belangrijke prijzen won. Ze heeft zich in de beginjaren geschaamd voor haar ‘gevoelsgedichten’, vertelt ze halverwege het gesprek. ‘Dan ging ik er daarna in interviews heel rationeel over praten. Daar ben ik mee gestopt. Mijn werk is persoonlijk, het gaat altijd over emoties en gevoelens, dat is inherent aan mijn poëzie.’
Als jonge twintiger schreef ze over haar angsten en de liefde, als voormalig Dichter des Vaderlands over politiek en klimaatactivisme, en de laatste jaren – sinds ze te horen kreeg dat ze kanker heeft – over ziek zijn en de dood. Op een andere planeet kunnen ze me redden, haar nieuwe boek dat komende week verschijnt, bestaat uit essays en dagboekfragmenten die beschrijven hoe de dood haar op de hielen zit.
We ontmoeten elkaar op het kantoor van haar uitgeverij, waar een kamer voor ons is gereserveerd. We hebben twee uur, laat haar uitgever vooraf weten, ‘meer laat Liekes energielevel niet toe’. Op de ochtend zelf wordt de tijd gereduceerd tot anderhalf uur. Marsman, als we zijn geïnstalleerd en er koffie en thee voor ons is neergezet: ‘Vroeger vond ik het fijn om voor interviews bij mij thuis af te spreken, maar ik zou dan zelf die thee voor je moeten zetten en ik zou het lastig vinden je eruit te zetten als ik voel dat het niet meer gaat. Op dit kantoor zijn de grenzen duidelijker en hoef ik ze niet alleen te bewaken.’
Zeven jaar geleden werd Marsman, naar aanleiding van een flinke schouderpijn die ‘toch geen uit de hand gelopen RSI’ bleek te zijn, gediagnosticeerd met kraakbeenkanker. Er volgde een tumorverwijderende operatie en algauw een genezenverklaring, maar een paar jaar later werden uitzaaiingen in haar longen gevonden. Haar prognose veranderde van goed in ‘bijzonder slecht’.
Het gaat ‘oké’ vandaag, zegt ze. ‘Toen ik vanochtend wakker werd voelde ik me nogal labiel en dacht ik: fuck, moet ik juist vandáág anderhalf uur gaan zitten praten over ziek zijn en de dood? Het gaat oké, niet super.’
Vind je dat mensen over het algemeen te vaak of te weinig aan je vragen hoe het met je gaat?
‘Precies genoeg, denk ik. Ik heb niet altijd zin om de vraag te beantwoorden, maar als mensen er volledig aan voorbijgaan, vind ik dat ook irritant.’
Dat veel mensen benieuwd zijn hoe het met haar gaat, ook al vraagt niet iedereen ernaar, wordt duidelijk door een zoeksuggestie als je googelt op haar naam. ‘Is Lieke Marsman terminaal?’ blijkt een populaire zoekopdracht.
Wat vind je ervan dat mensen dat willen weten?
‘Of ik terminaal ben, ja, dat vraag ik me ook weleens af.’ (lacht) ‘Ik heb die zoeksuggestie gezien, ik vind het raar. Vind jij het niet raar? Ik heb me dat nog nooit afgevraagd over iemand die ik op tv of in de krant zag. Wat denken mensen dat die term betekent? Misschien willen ze weten of ik al in de palliatieve fase zit, of Lieke Marsman nog beter wordt, of duidelijk is hoeveel maanden ik nog heb.’
Hoewel in films en tv-programma’s bij een dodelijke diagnose altijd een tijdspanne lijkt te horen, reppen Marsmans artsen in al die jaren nooit over een termijn. ‘Ik maakte er maar uit op dat men het niet wist. Zelf durfde ik er absoluut niet naar te vragen, veel te bang voor wat het antwoord met me zou doen’, schrijft ze in haar boek.
‘Ik weet inmiddels zoveel over mijn ziekte dat ik een inschatting kan maken, maar eerlijk gezegd had ik al verwacht dat ik nu dood zou zijn. Het lijkt me verschrikkelijk om daadwerkelijk te horen hoeveel maanden ik nog heb. Ik zou me zo bewust worden van alle laatste keren. Ik zou tijdens de kerstdagen denken dat het mijn laatste kerst zou zijn. Hoewel ik die gedachten nu ook heb, zouden ze dan nog sterker zijn. Omdat er geen einddatum is, hoef ik niet de hele tijd afscheid te nemen van alles.’
In 2022 liet Marsman haar rechterschouder en -arm amputeren, waar de kanker was teruggekomen, en waar radiotherapie niet aansloeg. Kort na haar amputatie twitterde ze grappend: ‘This Woman Lost Five Kilos In One Day, Click Here To Find Out What Her Secret Is’, en in een column in deze krant schreef ze erover: ‘Je denkt: een arm verliezen verandert je leven voorgoed, maar de volgende ochtend word je weer gewoon wakker met zin in een croissantje.’
Je lijkt ogenschijnlijk gemakkelijk zonder arm verder te leven.
‘Op een bepaalde manier was het een eitje: in actie komen is altijd makkelijker dan lijdzaam ondergaan, ook als in actie komen betekent dat je een gruwelijke ingreep moet doorstaan. Vlak voor de operatie vroeg mijn vriendin aan de chirurg of we mijn arm mee naar huis mochten nemen, dan had de hond er nog wat aan.’ (Lacht hard) ‘Ik vond het niet traumatiserend om mijn arm kwijt te raken. Ik vond het relatief makkelijk, omdat ik achter de keuze stond. Het was in een periode van mijn behandeltraject waarin veel dingen gebeurden waar ik niet blij mee was. Ik moest soms smeken om een bepaalde behandeling, soms ging een bestraling op het laatste moment ineens niet door.’ Niet lang na haar amputatie zegde Marsman de arts-patiëntrelatie op en wisselde van behandelaar. ‘Ik had niet het idee dat ik medisch verwaarloosd werd, maar de situatie was echt niet goed voor mijn geestelijke gezondheid. Ik heb alleen maar opluchting gevoeld toen ik daar wegging.’
‘Mijn gevoel van autonomie ben ik kwijtgeraakt tijdens die jaren. Een ander wil misschien weten hoeveel tijd-ie nog heeft, ik wil precies weten wat er in mijn lijf gebeurt – voor mij hangt de behoefte aan controle daarmee samen; begrijpen wat kanker eigenlijk is, controle willen hebben over mijn lichaam. Kankercellen zijn natuurlijk per definitie oncontroleerbaar en ongrijpbaar, maar ik ben sinds een paar jaar extreem veel aan het sporten, zo’n acht tot tien uur per week, veel tennis, krachttraining en fietsen. Daarin vind ik op een bepaalde manier mijn autonomie weer terug. Ik wil het niet te veel psychologiseren, maar mijn controledrang zal iets met die eerste ziekenhuistijd te maken hebben.’
Later: ‘Ik haal ook gewoon een kick uit dat sporten, uit het idee dat ik al zeven jaar met kanker leef en er nog steeds ben. Ik ben vorig jaar drie keer geopereerd en mijn fitheid heeft natuurlijk geen invloed op hoe snel de kanker groeit, maar wel op hoe snel ik weer terugveer na elke operatie. Ik merk het verschil. Ik ben trots dat mijn lijf zich nog steeds staande houdt. Ik wil kijken hoelang ik het leven nog kan rekken. Ik wil de grenzen opzoeken.’
Afgelopen zomer was ze met operazangeres Francis van Broekhuizen te gast in het tv-programma Boerderij van Dorst van Raven van Dorst. Na afloop stroomden de reacties op sociale media binnen. De woorden ‘dapper’ en ‘respect’ zijn de meest voorkomende in die berichten.
Wat vind je ervan dat mensen zoveel respect voelen als ze jou zien?
‘Op sommige dagen, als ik erdoorheen zit, kan ik echt denken: flikker op met je respect. Maar die reacties zijn aardig bedoeld, het is lief, en het is altijd leuk als je een compliment krijgt, ook als je het niet terecht vindt. Want thuis wordt er genoeg geschreeuwd en heel wat afgehuild. Er zijn ook mensen die online delen dat mijn ziekte hun eigen leed of leven in perspectief zet.’ Fel: ‘Sorry, maar wát? Dat is echt niet wat we hier aan het doen zijn. Ik ben niet kapot aan het gaan om jouw saaie rotleven meer glans te geven.’
Op haar 17de vertaalde Marsman een (uit het Russisch naar het Engels vertaald) gedicht van Natalya Gorbanevskaja over sterven. ‘Sterven is – van een brug afvallen als een lucifer, / die de oceaan opdrijft en aanspoelt in het binnenland... / Wie niet gestorven is, weet niets en begrijpt niets, / hij zet een gebarsten glas aan zijn mond, of een / gammele fluit.’
In haar boek schrijft ze daarover: ‘Ik wist niets en begreep niets, alleen dat ik dit een mooi en raadselachtig gedicht vond. [...] Nu is het geen raadsel meer.’ Een paar jaar eerder, op haar 14de, deelt Marsman wekelijks zelfgeschreven gedichten op een scholierenforum. Naast de kwaliteit valt ook iets anders op: al op haar 14de schreef ze regelmatig over de dood. Het allereerste gedicht dat ze er postte begint zo: ‘Altijd rennen, altijd doorgaan / De trap weer op / En dan weer af / Altijd verder, altijd doodgaan.’ Daarna volgen er nog vele over sterven, lijken en afscheid.
Waarom was de dood voor jou als puber al zo’n belangrijk thema?
(Lacht hard) ‘Dat is precies het ene gedicht dat ik écht slecht vind, het enige waar ik me voor schaam. Ik lees die gedichten nog weleens terug, het is een leuke trip down memory lane, de meeste vind ik best goed, dan denk ik: góh. Maar deze is zó plat en melodramatisch.
‘Ik heb niet het idee dat ik een overdreven fascinatie had voor de dood in die tijd, maar ik had wel een hang naar het melodramatische en was een tiener met hevige emoties. Ik hield van Sylvia Plath en Virginia Woolf, en ja, het feit dat zij zelfmoord hadden gepleegd, sprak tot mijn verbeelding. Ik heb als puber geworsteld met de vraag of ik wilde leven. Ik was niet suïcidaal, maar wel depressief. Ik had een obsessie met heftige gevoelens.’
Marsman studeerde op haar 24ste af op de doodsangst van filosofen Martin Heidegger en Jean-Paul Sartre – vier jaar voor haar diagnose. Over haar scriptie zei ze later: ‘Ik betwijfel of ik toen wist waar ik het over had.’
Weet je nu waarover je praat als je over doodsangst praat?
‘Het was iets rationeels en abstracts in die tijd, ik had niet het idee dat het iets met mij te maken had, het was meer een wiskundige formule; doodsangst als concept. Nu vóél ik het. Ik voel dat de dood eraan komt, maar ik wil het niet. Het heeft me de laatste jaren verbaasd dat ik tegenwoordig echt niet dood wil, niet depressief ben.
‘Dat ik zo graag wil leven heb ik als tiener en twintiger niet altijd zo gevoeld. Ik denk soms dat ik er bovengemiddeld veel moeite mee heb dat ik doodga, meer dan andere officieel uitbehandelden. Ik voel er geen enkele berusting bij, terwijl ik het gevoel heb dat berusting de heilige graal zou zijn. Mensen willen graag voor je dat je je naderende dood accepteert en geniet van de tijd die je nog rest, met zo min mogelijk pijn en je bucketlist in je hand. Dat dát waardig sterven is. Ik heb me lang geschaamd dat ik die berusting niet voel. Mijn lot aanvaarden gaat totaal in tegen mijn intuïtie. Maar ik aanvaard nu dat ik het niet aanvaard.’ (Lacht) ‘Dus die schaamte is er vanaf.
‘Ik ben allergisch voor mensen die niet doodgaan, maar wel denken iets zinnigs te zeggen te hebben over waardig sterven. Ik vind dat ook zo’n non-term. Als je waardig hebt geleefd – goed bent geweest voor de mensen om je heen –, dan sterf je waardig, of je nu op het laatste moment in je broek poept of niet.’
In de eerste jaren na je diagnose ben je vrienden verloren die niet konden omgaan met jouw naderende dood. Je goede vriendin Evi zei daarentegen dat oncologie haar hobby is geworden. Ze vertelde dat jullie samen wetenschappelijke papers over kanker lezen.
‘Evi is een nerd, net als ik. Dat alles willen snappen heeft iets met autonomie te maken, maar kanker is ook gewoon heel interessant. Ik praat met mijn vrienden niet echt graag over míjn ziekte en míjn dood, maar wel over kanker, in technische zin. Toen ik zeven jaar geleden mijn diagnose kreeg, wist ik niks. Ik dacht dat er één type kanker bestond, ik snapte niet wat uitzaaiingen zijn. Nu weet ik alles. Er zijn echt twee goede oncologen aan Evi en mij verloren gegaan.’
Ze vertelde dat je vreselijk gefrustreerd kunt raken als je tegen protocollen aan loopt die niet te omzeilen lijken en dat je boos wordt op behandelaars als je onderzoek naar behandelingen moet doen, en dat aan artsen moet voorleggen, alsof jij hún werk doet.
‘Zo klinkt het alsof die boosheid een motor is, terwijl het me eerder lamlegt. De laatste jaren komt het gelukkig niet meer zoveel voor dat ik ruzie moet maken, maar die frustratie en stress zijn wel een soort traumarespons geworden op de jaren waarin van alles gebeurde waar ik niet achter stond. Ik ben best wantrouwend geworden.’
En teleurgesteld geraakt?
‘Ja, in de reguliere wetenschap. Ik wil dat die meer voor me doet, ik wil altijd een stapje verder. Volgens mij verwarren we rationeel handelen met handelen volgens protocollen, terwijl ik het veel rationeler vind om buiten de boekjes te kijken en een behandelplan op de persoon af te stemmen. Ik denk dat we in Nederland zo bang zijn om over te behandelen, dat we soms onderbehandelen. Ik heb nooit de behoefte gehad mijn heil te zoeken in de alternatieve geneeskunde, maar ik snap mensen die dat doen nu wel. Zij zijn ergens in hun proces teleurgesteld geraakt en afgehaakt. Tien jaar geleden deed ik daar misschien lacherig of meewarig over. Daar ben ik van teruggekomen.’
Leven met de naderende dood veranderde Marsmans rationele wereldbeeld. De afgelopen jaren raakte de ‘doorgewinterde atheïst’ – zoals ze zichzelf noemde – geïnteresseerd in God en ufo’s, in kwantummechanica en christelijke denkers. Haar boek is een pleidooi voor ‘irrationeel geloof’, een aanmoediging om verbeelding en intuïtie een grotere rol toe te kennen in een poging het leven en de dood te begrijpen.
Marsman schrijft over haar religieuze bekering en openbaringen, de eerste tijdens een vakantie met haar vriendin in de Veluwse bossen. ‘Mensen zeggen vaak dat het op zulke momenten voelt alsof alles verbonden is, alles één, of alles nu. Dat zijn mooie beschrijvingen, maar ik heb toch het idee dat het concepten zijn die we er later opplakken. Als ik echt naar dat pure gevoel moest gaan, zou ik zeggen dat het was alsof de wereld op dat moment mijn wanhoop beantwoordde. Door er te zijn. Nu zeg je: ja, natuurlijk was de wereld er. Maar het was een actiever, intentioneler zijn dan het passieve zijn van ‘het is er nu eenmaal’. De wereld was er op dat moment voor mij. Als een soort vriend.’ In het essay De berg, de hond, de gok verklaart ze – op wetenschappelijke wijze – hoe onlogisch het eigenlijk is om níét in God te geloven.
Denk je dat het voor jou mogelijk was geweest om in God te geloven vanuit een toestand van relatieve rust en vrede?
‘Zeg nooit nooit, maar ik vind de timing wel interessant. Precies op een moment van extreme crisis veranderde er geestelijk iets bij mij, waardoor ik ervoor openstond. Ik besefte dat er een groter plan is, waar wij mensen geen weet van hebben, maar waar we wel op kunnen vertrouwen. Het was het laatste wat ik had verwacht dat zou gebeuren. Ik ben opgegroeid in zo’n ongelovig gezin, ik was zo niet-ontvankelijk, dat er een grote traumatische gebeurtenis voor nodig was om me open te stellen voor God. Op het moment dat ik in de allerdiepste rouw zat, over mijn eigen leven, voelde het alsof die rouw werd verzacht door een hoge macht.’
Waar zat die verzachting in?
‘Dat de rouw niet alleen maar pijn deed. Het leek alsof de pijn werd beantwoord met iets wat zachter was. Dat klinkt heel vaag. Maar het voelde heel echt. Ik heb maar een handvol openbaringen meegemaakt, maar omdat het zo echt voelde, voel ik die een half jaar later nog steeds. Ik weet iets wat ik niet kan bewijzen; dat is geloof. En ik geloof dat ik dat gevoel van die verzachting weer opnieuw kan ervaren als ik weer op die allerlaagste plek van rouw en pijn zit.
‘Het besef dat ik niet in een lege wereld leef, met alleen maar dode materie en mensen die er een rommeltje van maken, geeft glans aan mijn leven. Daar haal ik troost uit. Ben jij gelovig?’
Omdat ik me soms los zand voel. Ik kan me voorstellen dat geloven stevigheid geeft.
‘Ja! Dat is wat ik bedoel. Ik geloof dat er meer is dan alleen maar deeltjes die zich tot elkaar verhouden. Het is dat we de laatste tijd zoveel zijn gaan begrijpen over atomen en nog kleinere deeltjes, waardoor materie dominant is geworden, maar tot tweehonderd jaar geleden was het idealisme de toonaangevende filosofische stroming: alle grote denkers geloofden dat bewustzijn en geest de fundamentele krachten in het universum zijn. Ik voel daar wel voor. Ik vind onze materialistische wereld zo dood en leeg en hard.’
Is dat waar je fascinatie voor ufo’s en buitenaards leven begint?
‘Dat denk ik wel. Ik kan me er níks bij voorstellen dat mensen hun schouders ophalen als ze horen dat de Amerikaanse overheid ufo’s erkent. (In 2017 erkende het Pentagon dat een ‘ufo-incident’ uit 2004, waar hooggeplaatste militairen verslag van hadden gedaan, daadwerkelijk had plaatsgevonden, red.). Wat mij betreft zou buitenaards leven de grootste ontdekking ooit zijn. Als gesignaleerde ufo’s geen eigen technologie zijn en geen vijandige technologie, what the fuck is het dan? Dan zijn de mogelijkheden eindeloos en kunnen het ook buitenaardse objecten zijn. Het idee dat buitenaards leven onze aarde bezoekt, dat is toch oneindig interessant? Het zou nogal bepalend zijn voor ons wereldbeeld en onze plek in het universum. Het zou zoveel interessante kennis opleveren. Hoe the fuck zien ze eruit, hoe bewegen ze zich voort, hoe is hun biologie, hebben zij ook DNA, met welke technologie kunnen ze zoveel lichtjaren overbruggen om hier te komen?’
Een Harvard-psycholoog is verketterd vanwege zijn interesse in ufo’s, schrijf je.
‘Die man is mensen gaan interviewen die zeiden ufo’s te hebben gezien, omdat-ie dacht dat hij een nieuwe geestesziekte op het spoor was. Maar hij concludeerde dat deze mensen echt het idee hadden dat ze dit hadden meegemaakt. En hij geloofde ze. Zijn collega’s verklaarden hem voor gek, ook al is het wetenschappelijk aangetoond dat er een ongelooflijk grote kans is dat er in het universum op heel veel plekken leven is, door de ontdekking van ‘leefbare zones’ – leven dat qua ontwikkeling misschien wel miljoenen jaren op ons vooruitloopt. Maar mensen voelen weerstand omdat ze helemaal geen zin hebben om hun wereldbeeld bij te stellen. Dat doen we niet snel. Het heeft ook een paar honderd jaar geduurd voor het wetenschappelijke bewijs dat de zon niet om de aarde draait maar andersom, doordrong tot de gewone man op straat.
‘Veel mensen geloven niet in ufo’s omdat ze het eerst met eigen ogen willen zien. Dat snap ik wel. Ik wil ook een ufo zien landen en er wezens uit zien kruipen. Dan durf ik pas met grote stelligheid te zeggen dat het waar is. Tot die tijd geloof ik erin.’
Wat hebben jouw geloof in God en in buitenaards leven gedaan met je ideeën over de dood?
‘Ik weet niet of ik hiervoor echt in de hel geloofde, maar toch had ik wel zo’n stemmetje in mijn hoofd dat zei: als die hel bestaat, zou dat echt heel zuur zijn. Door mijn positieve ervaringen met God geloof ik dat er alleen een liefdevolle plek na de dood bestaat.
‘Veel ufo-ervaarders zien een link met ons bewustzijn, alsof aliens daar toegang toe hebben. Door mijn fascinatie voor aliens ben ik geïnteresseerd geraakt in andere paranormale dingen zoals bijna-doodervaringen, dingen die wel via het idealisme en niet via het materialisme uit te leggen zijn. Bijna-doodervaringen zijn eigenlijk altijd mooie verhalen. Ik ben minder bang geworden voor de dood.’
Zijn er dingen die de naderende dood makkelijker maken?
‘Ik heb minder angsten dan vroeger, denk ik. Ik lig minder wakker van kleine dingen. Grappig, ik zei net dat mijn dood er niet is om andermans zorgen te relativeren, maar dus wel om mijn eigen zorgen te relativeren. Gelukkig maar, dan heb ik er nog wat aan. Ik twijfel ook minder dan eerst. Hoewel dat soms ook voortkomt uit vermoeidheid, soms ben ik gewoon te moe om de nuance op te zoeken.’
Je schrijft dat de naderende dood een afscheid van mogelijkheden is. Wat is je relatie met de tijd, als je weet dat je doodgaat?
‘Tien jaar geleden leefde ik veel in de toekomst, denk ik. In de toekomst wordt alles beter. Dan kan ik succes hebben, de liefde vinden, alle dingen doen die ik wil doen. Op het moment dat dat van je wordt afgenomen, moet je het nu doen.’
Dat klinkt als veel druk.
‘Zo voel ik dat ook. Als je weet dat je tijd beperkt is, ga je dan de hele dag op de bank een slechte serie liggen kijken?’
(Stilte) ‘Ik probeer er niet te veel over na te denken. Voor iemand die zoveel schrijft over de dood, denk ik er in mijn dagelijkse leven opvallend weinig over na.’
Sta je het jezelf nog altijd toe te hopen dat er een nieuw medicijn wordt ontdekt?
‘Absoluut, tot de allerlaatste seconde. Dat is waarom ik die berusting niet voel. Voor mij heeft het misschien wél veel zin om tot het einde toe de zwaarste behandelingen te ondergaan, mee te doen aan medische onderzoeken of zelfs middelen tot me te nemen die alleen nog maar op muizen zijn getest. Er bestaan onverwachte medische successen en als je leven ervan afhangt, vind ik het irrationeel om jezelf níét in een positie te brengen waarin de kans zo groot mogelijk is dat je een medisch succes wordt.
‘Op dezelfde manier als dat het irrationeel is om níét in God te geloven, volgens het gedachte-experiment waar ik in mijn boek over schrijf. Ik ben volgens de officiële opties uitbehandeld, maar ik heb niks te verliezen en ben dankbaar voor wat nog kan. Daarom doe ik mee aan medische trials, en ben ik nu weer bezig met een experimentele combinatie van medicijnen waarvan ik nog niet weet of die aanslaan. Ik zie het als een dobbelspel: hoe vaker ik gooi, hoe groter de kans dat het lukt. Mijn kwaliteit van leven wordt niet bepaald door de afwezigheid van lijden, maar door de aanwezigheid van hoop.’
In Op een andere planeet kunnen ze me redden fantaseert Marsman over sterfscènes voor in haar toekomstige necrologie, zoals neerstorten boven de Atlantische Oceaan of ‘verongelukken in de derde bocht van kartbaan Race Planet te Amsterdam’.
Heb je een ultieme sterffantasie?
‘Dan toch op een andere planeet, waar vreemde wezens rondlopen die er niet uitzien zoals wij, misschien een beetje octopusachtig, of wezens met heel andere zintuigen dan die wij kennen. Ik wil sterven op een planeet waar wezens leven die beter voor hun omgeving zorgen dan mensen dat doen. Als er buitenaardse wezens bestaan die technologisch zo geavanceerd zijn dat ze lichtjaren kunnen overbruggen om ons te bezoeken, kunnen ze vast ook wel kanker genezen. Toch?’
Na bijna anderhalf uur kijk ik op de klok. We hebben nog vijf minuten. Ik vraag haar hoe ze zich voelt. ‘Goed.’ Een lach.
Een laatste vraag. In je boek gaat het over schrijvers, kunstenaars en muzikanten die soms houvast kunnen vinden in het feit dat er na hun dood wat van hen overblijft. Denk je dat het voor jou als schrijver makkelijker is om de dood te omarmen dan voor een pianostemmer of boekhouder?
‘Dat denk ik niet, maar ik vind het wel een fijn idee dat mijn poëzie en boeken bestaan, ergens is de dood een extra motivatie om te schrijven. Nu dit boek af is, wil ik dat er weer een nieuwe dichtbundel komt. Ik heb nog dingen te zeggen. Ik wil dat die gezegd worden.’